Zondag 13 juli 2025

Door: overste Frank van Roermund o.praem.
Lezingen: Deuteronomium 30,10-14; Kolossenzen 1,15-20; Lucas 10,25-37

In dit verhaal lijkt de wetgeleerde naar de bekende weg te vragen. In het begin treedt hij naar voren om Jezus op de proef te stellen. En aan het eind geeft de wetgeleerde zélf het juiste antwoord als Jezus hem de hamvraag stelt: ‘Wie is volgens u de naaste van de mishandelde?’ Of de wetgeleerde nu onzuivere bedoelingen had weten we natuurlijk niet. Wél voelen we haarfijn aan dat Jezus’ laatste woorden confronterend waren: ‘Ga dan en doet gij evenzo’. Het komt op mij over alsof de wetgeleerde eerst slechts in theorie weet hoe het zit, maar zich pas ná de dialoog met Jezus realiseert, dat op dit weten ook een doén moet volgen.

De priester uit de parabel loopt in een boog om de mishandelde heen. Uit angst wellicht zich te verontreinigen met het oog op de tempeldienst? Is het uit hooghartigheid of onverschilligheid? Wie zal het zeggen? Zo ook voor de leviet. Ook van hem zou men toch mogen verwachten, dat hij zich het lot van die mishandelde zou aantrekken. Maar nee…

Hoe het ook zij, het is een confronterende parabel: voor die wetgeleerde, maar ook voor ons. Want hoe reageren wij op dit verhaal? Raakt het ons of gaat het langs ons heen? Lopen wij – overdrachtelijk – soms ook in een boog om iemand heen die in de problemen zit? Wees eerlijk, hoe vaak niet lopen wij voorbij aan bedelaars, meestal in steden in het buitenland? Ik herken dat. Ik denk dan: ‘Ik geef niets, want het wordt waarschijnlijk misbruikt voor drank…’ En zo sus ik mijn geweten. Maar betoon ik mij dan niet ongevoelig voor misschien die éne keer dat dit eens niét het geval zou kunnen zijn? Is het een gevoel van onmacht? Of, erger nog, onverschilligheid? Of is het haast dat ons weerhoudt om goed te handelen? De kloof tussen ‘eigenlijk wel weten hoe je zou móeten handelen’ en het daadwerkelijk ook doén blijkt van alle tijden. Het gold die wetgeleerde uit het evangelie, maar ook óns. Weten en handelen zijn vaak in onbalans.

Ik denk dat we hier raken aan de kern van wat het betekent om ‘naaste’ van iemand te zijn. Want wat is dat, ‘naaste’ van iemand zijn? Is dat niet veel meer dan ‘medemens’ zijn? ‘Naaste’ van iemand zijn impliceert nabij zijn, werkelijk aandacht hebben voor die ander, de tijd nemen om te luisteren, in het dagelijkse leven, en in tijden van lief en leed. Er is niet veel fantasie voor nodig om in te zien, dat ‘haast’ in de omgang met anderen een zekere vluchtigheid brengt, dat structurele ‘haast’ een diepgaand contact in de weg staat. Haast in de omgang met anderen betekent zoveel als: ‘ik heb nu even geen tijd voor jou, ik heb belangrijker zaken aan mijn hoofd’. En dat heeft weinig met oprechte nabijheid van doen. Het opbouwen en onderhouden van goede relaties laat zich nu eenmaal niet afmeten aan de optelsom van vluchtige contactmomenten. Zo af en toe een goed gesprek van aangezicht tot aangezicht is in mijn ogen onéindig veel meer waard dan al dat gedoe op de sociale media. Ware betrokkenheid op elkaar verlangt dat we tijd voor elkaar vrijmaken. Oók als we het druk hebben.

Terug nu naar de lezingen van vandaag. Centraal in het evangelie staat het dubbelgebod van de liefde: God beminnen en de naaste als jezelf. Dit dubbelgebod wordt ons voorgehouden als samenvatting van de hele joodse wet. Met een pakkende parabel leert Jezus ons hoe wij elkaars naasten moeten zijn: door ons door de ander te laten raken en tot handelen te komen. Dit vraagt een open hart, tijd, inzet én onthaasting. Evenzo geldt dit voor onze relatie met God. Want God beminnen en de naaste liggen in elkaars verlengde. Wie God bemint kan niet de naaste links laten liggen en omgekeerd. We dienen dus ook ons hart te openen en tijd vrij te maken om God te beminnen, om God nabij te zijn. Daarom is het heilzaam om tenminste één dag in de week pas op de plaats te maken en ruimte te maken voor inkeer en gebed, voor dankzegging, voor een vreugdevol samenzijn met wie ons dierbaar zijn.

Als we Mozes mogen geloven dan ligt dit alles binnen ons bereik. Dat is het goede nieuws. In de eerste lezing sprak hij: ‘De geboden van de wet die ik u heden geef zijn niet te zwaar voor u en zij liggen niet buiten uw bereik… Nee, het woord is dicht bij u, in uw mond en in uw hart. Gij kunt het dus volbrengen.’ Het slechte nieuws is, dat wij moderne mensen maar ó zo moeilijk de tijd durven nemen voor wat er wérkelijk toe doet. In een steeds haastiger samenleving met alsmaar meer verleidingen hollen we van het één naar het ander, buiten adem, tegen beter weten in. Want ieder van ons ziet wel in hoe het beter zou kunnen, maar heeft soms – net als die wetgeleerde uit het evangelie – een zetje in de rug nodig om tot concrete stappen te komen.

In navolging van die wetgeleerde vragen wellicht ook wij soms naar de bekende weg als wij Christus in gebed vragen hoe te moeten handelen in bepaalde situaties. Zo voelt iédere deugdzame mens aan zijn water aan, dat hulp verlenen aan kwetsbare mensen die in de knel zitten preciés dát is wat Jezus bedoelt met ‘de naaste beminnen in woord én daad’. Het moet me van het hart, maar ik vind het ontluisterend en ronduit beschámend dat de Nederlandse politiek inmiddels zover is afgedwaald dat er zelfs maar aan gedácht wordt om hulp aan kwetsbare illegalen strafbaar te stellen. Schande! Laten we hopen en bidden dat deze immorele dwaling in de Eerste Kamer van ons Parlement ten goede zal worden gekeerd!

Blijf op de hoogte met onze nieuwsbrief