De Abdij van Berne bevindt zich deze dagen, met het afscheid van abt Denis Hendrickx, in haar lange en eerbiedwaardige geschiedenis opnieuw op een kruispunt. Ik mocht hier al eens eerder bij zo’n kruispunt spreken. Dat was in 2007, op de vooravond van het kapittel waarin een opvolger gekozen moest worden voor de wijze abt Piet Al. Ik weet niet meer precies wat ik toen gezegd heb, en u waarschijnlijk ook niet meer. Maar ik vermoed dat ik een beeld heb geschetst van wat er in onze samenleving op het gebied van geloof en zingeving zoal in ontwikkeling is en hoe gemeenschappen van religieus leven daarin van betekenis kunnen zijn.
Door: Peter Nissen | foto: Gerrit Davelaar
We zijn nu zeventien jaar en twee abten verder, en de levensbeschouwelijke ontwikkelingen die zich toen voordeden, hebben zich in een hoog tempo voortgezet. Een belangrijk verschil is er wel: leek rond 2007 spiritualiteit een sleutelwoord van groeiend maatschappelijk belang te zijn, zo moeten we nu vaststellen dat ook het aantal mensen dat zich als spiritueel beschouwt sterk op zijn retour is, zoals dat zeventien jaar geleden al het geval was met mensen die zichzelf als gelovig of religieus bestempelen. Die afnemende populariteit van in elk geval het woord of ‘stempeltje’ spiritueel kwam naar voren in het jongste onderzoek ‘God in Nederland’, dat in 2016 werd gepubliceerd (op basis van gegevens uit 2015), en in het onderzoek ‘Christenen in Nederland’ van het Sociaal en Cultureel Planbureau, dat in 2018 verscheen. Die terugloop kan trouwens ook best wel eens met het woord zelf te maken hebben. Mensen vinden misschien het woord ‘spiritueel’ te zweverig klinken, teveel associaties oproepen met Indiaanse zweethutten, Tibetaanse gebedsvlaggetjes, en de aromatische geuren van Rituals.
Tegelijk zijn er immers allerlei indicaties dat mensen in onze tijd, ondanks of juist ten gevolge van de ontkerkelijking, een sterke behoefte blijven houden aan zingeving en verbinding. Ik denk eerlijk gezegd zelfs dat de recente verkiezingsuitslagen in landen als Nederland en Duitsland daarmee te maken hebben. De mensen stemmen op partijen die hen een nieuw visioen voorhouden, met een nieuwe heiland: iemand die het neoliberale denken doorbreekt dat door veel klassieke partijen werd gepraktiseerd en waarin mensen het gevoel hadden aan hun lot te worden overgelaten. Mensen willen gehoord worden in hun noden en onzekerheden van het alledaagse bestaan, zij willen ook ergens bij horen, zij hebben behoefte aan een of andere vorm van gemeenschap. Dat laatste lijkt mij ook het succes te verklaren van allerlei informele en laagdrempelige verbanden die we om ons heen zien opduiken. In plaats van in de klassieke instituties, zoals kerken, partijen en vakbonden, zoeken mensen elkaar op in wandel- en fietsclubs, in leesclubs, in buurt- en straatfeesten, in buurttuinen en wijkcentra, in huiskamers en inloophuizen. Volgens de website Tweevoeter zijn er honderden wandelclubs in Nederland en Vlaanderen. Wandelen kun je ook in je eentje (eerlijk gezegd doe ik dat zelf het liefste), en toch zoeken de meeste mensen elkaars gezelschap op om samen te wandelen. En tijdens die wandeling kan over allerlei zaken van het leven met elkaar gesproken worden. Dat is ook de ervaring bij leesclubs. Het zijn plekken waar mensen in een veilige omgeving met elkaar kunnen spreken over wat hen bezighoudt, over wat hen zorgen baart, over zingeving en betekenis van het leven.
Zingeving en verbinding: dat zijn twee sleutelwoorden die ook bij het kloosterleven horen. Kloosters zijn plekken waar mensen samenleven, dus verbinding met elkaar aangaan, en dat vanuit een gedeelde zingeving, vanuit een gedeeld visioen of ideaal. Kloosters kunnen daarom van grote betekenis zijn, juist ook in onze tijd, die zo’n nood heeft aan zingeving en verbinding. Misschien komt het ook wel daardoor dat veel mensen graag kloosters, zoals deze abdij, bezoeken. Zij vinden er iets waar zij naar verlangen, en waar zij tijdens hun bezoek even deel aan kunnen hebben.
De spannende vraag is nu: hebben de kloosters in Nederland toekomst? Ik denk dat dit afhangt van de mate waarin zij erin slagen om in te spelen op die dubbele behoefte van mensen aan zingeving en verbinding. Het zou moeten kunnen, denk ik, want zingeving en verbinding zijn van oudsher hun core business. Maar de omgeving waarin de kloosters zich bevinden, verandert in hoog tempo. De vanzelfsprekendheden waarop de kloosters vroeger in het katholieke zuiden van Nederland konden teren, zijn zo goed als verdwenen. Dat betekent voor de kloostergemeenschappen dat zij bereid moeten zijn mee te bewegen met hun omgeving.
Maar ook dat moet lukken. Want als je kijkt naar de geschiedenis van het religieuze leven, en dat is als kerkhistoricus mijn eigenlijke vak, dan zie je dat een zekere flexibiliteit en een zeker aanpassingsvermogen steeds een kenmerk van het kloosterleven zijn geweest. In de bundel Religieus leven met toekomst, twee jaar geleden door Berne Media uitgegeven, heb ik de geschiedenis van het kloosterleven beschreven als een traditie met veerkracht. Die geschiedenis laat een enorme variëteit aan leefvormen zien, en nog steeds bestaan er zo’n kleine vierduizend verschillende orden en congregaties; het pauselijk jaarboek, het Annuario Pontificio, vermeldt er 3700. Die grote variëteit heeft te maken met het vermogen van religieuzen om in te spelen op nieuwe noden en op nieuwe maatschappelijke omstandigheden. Deed zich in de samenleving een nieuwe vraag voor, dan ontstond er al snel een religieuze gemeenschap die probeerde bij te dragen aan een antwoord op die vraag. Zij konden dat omdat zij over flexibiliteit en veranderingscapaciteit beschikten, meer dan de bisschoppelijk georganiseerde kerk dat deed. En zij hadden een relatieve zelfstandigheid en onafhankelijkheid tegenover de hiërarchisch georganiseerde kerk. Daardoor konden zij gemakkelijker iets nieuws beginnen. Was er behoefte aan een nieuwe geloofstaal en een nieuwe spiritualiteit, zoals in de opkomende stedelijke samenleving van de middeleeuwen, dan kwamen er nieuwe orden, zoals de bedelorden, die daarop inspeelden. En was er behoefte aan zorg en aandacht voor mensen die in de industriële samenleving van de negentiende en vroege twintigste eeuw ontheemd dreigden te raken en door de mazen van de sociale wetgeving dreigden te vallen, dan kwamen er congregaties die zich daarvoor sterk gingen maken.
Ik heb er dus vertrouwen in dat het religieuze leven ook nu nieuwe vormen gaat vinden. Want wij bevinden ons nu, om een uitspraak van paus Franciscus aan te halen, niet in een tijdperk van veranderingen, maar in een verandering van tijdperk: een veel ingrijpender verandering dus. Dat is ook de basisgedachte van het prachtige boek van de Tsjechische theoloog Tomás Halík, De namiddag van het christendom. Hoe die nieuwe vormen er zullen uitzien, weet ik niet, zoals ik ook niet weet hoe de kerk van de toekomst eruit zal zien. Maar ik vertrouw op de kracht van de Geest. Wij moeten de gedachte achter ons laten dat het allemaal van ons afhangt, dat wij de kerk en het kloosterleven van de toekomst moeten maken. Dat ideaal van maakbaarheid mag plaatsmaken voor een houding van ontvankelijkheid: geef ruimte aan de Geest om te werken. Ik kom daar dadelijk nog even op terug.
Wij zien allemaal om ons heen dat het met de meeste kerken in hun oude vorm en structuur, zowel rooms-katholiek als protestant, niet goed gaat. Kerksluitingen en fusies van parochies en gemeenten zijn aan de orde van de dag. De kerkgemeenschappen, eens zo machtig, invloedrijk en betekenisvol in onze samenleving, blijken kwetsbaar en fragiel te zijn. De theoloog Tomás Halík laat de werkelijkheid tot zich doordringen dat het klassieke kerkelijke christendom in Europa en wereldwijd in een volgende levensfase is beland: de ‘namiddag’ uit de titel van zijn boek. Het christendom heeft al eerder opgehouden een religie te zijn in de betekenis van een samenbindende kracht in de samenleving en het houdt nu op een religie te zijn in de moderne zin van het woord: een ideologie, een ‘isme’, te midden van andere ideologieën. Pogingen om de oude vormen nog zo lang mogelijk te rekken, bijvoorbeeld door priesters uit andere continenten in de Nederlandse parochies te werk te stellen, noemt Halík treffend ‘het verschuiven van ligstoelen op de Titanic.’ Het schip zinkt, maar we denken het te redden met kleine aanpassingen. De komst van priesters van buiten het eigen land, liefst ook nog van buiten Europa, kan in hoge mate bijdragen aan het besef te behoren tot een wereldkerk en kan ons ook bewustmaken van de veelkleurige diversiteit van de kerk. Daar is niets mis mee. Maar het lost de problemen van het krimpende kerkelijke christendom in Nederland, of in ruimere zin in West-Europa, niet op. Het is geen remedie, maar hooguit een pleister of een pijnstiller, zoals de Franse pastoraaltheoloog Arnoud Join-Lambert, die deze thematiek al meer dan twintig jaar bestudeert, zegt.
Hoe het nieuwe tijdperk van het christendom zal zijn, weet ik niet, en gelukkig weet ook Tomás Halík het niet. Maar hij gebruikt het beeld van het Paasdrama: het beeld van dood en opstanding. En dat laatste vraagt van ons de bereidheid om het nieuwe leven te ontvangen, de nieuwe toekomst van het christendom. Die zal voor een belangrijk deel liggen, aldus Halík, in kleine centra van open christendom, waar een levende spiritualiteit te vinden is en waar zoekers bereid zijn met andere zoekers nieuwe wegen in te slaan. Kloosterachtige plekken dus, denk ik dan. Zo beschrijft Tomás Halík ze ook: ‘spirituele centra als plaatsen van aanbidding en contemplatie, maar ook voor ontmoeting en gesprek, waar geloofservaringen kunnen worden gedeeld.’ Het zijn ‘centra waarin we gemeenschappelijk bidden en mediteren, waar de viering plaatsvindt en waar we ons bezinnen op de geloofservaringen die we delen.’
Zijn er kansen voor dergelijke kloosterachtige plekken? We weten ook allemaal dat, ondanks de grote belangstelling van bezoekers voor kloosterplekken, het aantal intredingen van vrouwen en mannen in kloostergemeenschappen niet overhoudt, al zijn die er gelukkig nog regelmatig en naar het zich laat aanzien weer iets meer dan twintig jaar geleden. Heel wat religieuze gemeenschappen hebben hun kloosters moeten sluiten of zijn verhuisd naar een kleinere behuizing. Het gaat dus ook met de kloosters, althans gerekend naar het aantal intredingen, in Nederland en Vlaanderen niet heel goed. Zij delen in de krimp en vergrijzing van de klassieke kerken. Er ontstaan wel nieuwe vormen: lekenbewegingen rond een orde, zoals de participanten hier in Berne, stadskloosters zoals het Kleiklooster in de Bijlmer, nieuwe en vaak oecumenische leefgemeenschappen, zoals Nieuw Sion in Diepenveen. Het is spannend om te volgen wat zich daar ontwikkelt. Ik hoop van harte dat er nieuwe kiemkracht in blijkt te zitten voor toekomstig kloosterleven.
Waarom vind ik dat zo belangrijk? Omdat ik denk dat religieuze gemeenschappen, in de zin waarin Tomás Halík die beschrijft, wel eens het model kunnen zijn voor de kerk van de toekomst. Het klassieke organisatiemodel van bisdommen met parochies staat op instorten. Dat is nog maar een kwestie van enkele decennia. Het heeft een imposante rol vervuld in de kerkgeschiedenis, vooral in de laatste anderhalve eeuw, maar het ligt nu bloot in al zijn kwetsbaarheid.
Die kwetsbaarheid brengt mij op een belangrijk punt. In afwijking van het idyllische beeld dat de media soms schetsen van kloosters, zijn zij uiteindelijk ook maar gemeenschappen van gewone mensen, met al hun gebreken en onhebbelijkheden. Precies het samenleven van mensen die elkaar niet hebben uitgekozen, lijkt mij de grote uitdaging en tegelijk de specifieke kern te zijn van het religieuze gemeenschapsleven. Kloosterlingen delen hun kwetsbaarheid met elkaar. Zij doen dit in een gereguleerd leven: met een dagorde en kloosterregel. In die regel en in die dagorde die gedeeld wordt door de leden van een kloostergemeenschap staat de geraaktheid door het geheim van God in het middelpunt. Dat is de tweede eigenheid van een kloostergemeenschap. Het is niet een leefgemeenschap die erop gericht is om rustig en aangenaam te leven. Het is een leefgemeenschap die in het teken staat van een religieuze bewogenheid. Kloosterspiritualiteit is meer dan een aantal technieken die het leven aangenamer maken, zoals benedictijns tijdmanagement, kloosterlijk leiderschap, aandachtig leven als stressreductie of franciscaans tuinieren. Kloosterspiritualiteit bestaat ten diepste uit een fascinatie voor de dragende grond van ons bestaan, de liefde die ons doet leven, het geheim waarvoor de traditie ons een woord en een naam aanreikt: God. Kloosterspiritualiteit begint en eindigt bij die fascinatie voor het mysterie van de Eeuwige. Wij weten ons gedragen en aanvaard door dat geheim van ons bestaan. Geloven is, om met de theoloog Paul Tillich te spreken, de aanvaarding dat wij aanvaard zijn, the acceptance of being accepted. Het kloosterleven viert die aanvaarding. En de kloosterling doet dat samen met anderen, in een gemeenschap van mensen die misschien heel verschillend van elkaar zijn en waarvan de een je wel bevalt en de ander niet. Precies het besef dat wij zelf in al onze onvolmaaktheid en gekwetstheid aanvaard zijn, geeft ons de moed ook elkaar te aanvaarden, dag in en dag uit.
En daarmee reiken religieuze leefgemeenschappen een perspectief aan onze kerken en onze samenleving aan. Ook daar blijkt het in onze tijd van korte lontjes, van affectieve polarisatie, van groeiende intolerantie, een grote uitdaging te zijn om het met elkaar uit te houden. Dat is, om het met een geliefd begrip van paus Franciscus te zeggen, de kern van synodaliteit, van letterlijk met elkaar op weg gaan. Dat samen optrekken vraagt een bereidheid tot aandachtig luisteren naar elkaar, tot mildheid en deemoed en tot het loslaten van oordelen. Wij hebben grote nood aan ‘gemeenschappen met een hart’: plekken waar kwetsbaarheid gedeeld en omhelsd mag worden. Dat is, kort gezegd, wat in kloosters wordt geoefend. Zij zijn een leerschool voor gedeelde kwetsbaarheid. Wij zijn in kerk en samenleving zo snel geneigd – zie de politieke debatten en de omgang met elkaar in de sociale media – om ons eigen gelijk te claimen, alsof wij de waarheid in pacht hebben.
De kloosters zijn een leerschool in het luisteren. Luister aandachtig, zo luidt het eerste woord van de Regel van Benedictus: ausculta. En neig het oor van je hart. Ook paus Franciscus spreekt over het luisteren met het oor van je hart en het pastoraat van het oor. Het vormt de kern van het synodale proces waartoe hij de wereldwijde rooms-katholieke kerk heeft uitgedaagd. Corde audire, luisteren met het hart. Deep listening, het is een vorm van luisteren die om geduld vraagt, om concentratie en aandacht, om mildheid en om moed.
Er is nog een andere reden waarom monastieke gemeenschappen van betekenis kunnen zijn voor de toekomst van kerkgemeenschappen: zij kunnen de kerk helpen op haar weg van een maakbare, planmatige instelling naar een ‘wachtende gemeenschap’. Die weg sluit aan bij een recente ontwikkeling in de theologie over de kerk, de ecclesiologie, waarin wordt beklemtoond dat de kerk nog steeds komende is. Zij is nog niet af, zij is nog onderweg. Die ontwikkeling, die wordt aangeduid met termen als ‘travelling ecclesiology’ of ‘moving ecclesiology’, is door de Australische theoloog Stephen Pickard treffend samengevat in het beeld van de ‘slow Church coming’.
In een recent ‘essay vol rouw en hoop’ beschrijft predikant Aarnoud van der Deijl hoe alle plannen en strategieën die hij in dertig jaar pastoraat heeft geprobeerd, zeven in getal, om de kerk te redden, niet geholpen hebben. Hij zag de kerk in die tijd meer dan gehalveerd worden. Alle plannen om de kerk ‘aantrekkelijker’ te maken, hebben gefaald. Zijn conclusie is: we moeten de kerk bevrijden van het marktdenken. Twee andere predikanten, Gerrit van Dijk en Martijn van Leerdam, publiceerden in hetzelfde jaar een boek van gelijke strekking. Het heet Krimp en heeft de onheilspellende ondertitel Waarom de kerk naar de haaien gaat, maar met de toevoeging maar wij toch hoopvol zijn. Die hoop ontlenen zij aan de door de filosofe Simone Weil, auteur van het boek Wachten op God, geïnspireerde uitdaging aan de kerk om een ‘wachtende gemeenschap’ te zijn.
Het beeld van het wachten past bij uitstek bij monastieke gemeenschappen. Daar wordt niets ‘gemaakt’ (afgezien van een enkel kloosterproduct voor het levensonderhoud), daar wordt niets gepland, niets geproduceerd en niets nagestreefd dan te wachten: wachten op de Komende en op zijn Rijk. De Zwitserse dichtende benedictines Silja Walter (1919-2011) beschreef haar zustergemeenschap in Fahr bij Zürich in haar gedicht ‘Gebet des Klosters am Rand der Stadt’ als een gemeenschap van wachtenden. Kort samengevat ‘iemand moet het uithouden, iemand moet waken, iemand moet op de uitkijk staan, iemand moet op U wachten, iemand moet thuis zijn als U komt, en dat doen wij, kloosterlingen.’ De benedictijn David-Marc d’Hamonville, de vorige abt van de abdij van En-Calcat in het zuiden van Frankrijk, opent zijn boek waarin hij in brieven monastieke levenslessen deelt met een neef en een nicht met een beeld dat hij op zijn beurt weer heeft ontleend aan de dominicaan Timothy Radcliffe: ‘Kloosterlingen zijn daar, dat is alles, en hun leven heeft geen enkele zin, behalve het aankondigen van de voltooiing van de tijd: de ontmoeting met God. Zij zijn als mensen die staan te wachten bij de bushalte. Het simpele feit dat zij daar staan, geeft aan dat de bus vast zal arriveren. Het is door de afwezigheid van enige zin dat hun leven een volheid van zin blootlegt die wij niet kunnen omschrijven, zoals het lege graf de Verrijzenis aankondigt.’ Kloosterlingen zijn wachtende mensen en kloosters zijn huizen waar het wachten tot gedeelde levenskunst is verheven. Zij kunnen ook ons leren om als kerken een wachtende gemeenschap van waakzame mensen te zijn.
Ik heb al gezegd dat ik ook niet weet hoe het kloosterleven van de toekomst er zal uitzien, zoals ik dat ook niet weet van die wachtende kerk van de toekomst. Maar een paar suggesties wil ik wel opperen. De kloostergemeenschappen van de toekomst zijn kleinschalige leefgemeenschappen. Dat roept allerlei vragen op rond de vaak veel te grote gebouwen, maar die hoef ik gelukkig vandaag niet voor u op te lossen. Er zijn creatieve varianten denkbaar, zoals wat de redemptoristen in Wittem hebben gedaan. Zij hebben hun imposante gebouw, ooit hun grootseminarie, verkocht en huren er zelf nu een gedeelte van, waar zij hun gemeenschapsleven in bescheiden vorm voortzetten, met de devotiekapellen (drie maar liefst), hun kloosterboekwinkel en Scala, de ruimte voor allerlei activiteiten. Die leefgemeenschap van de redemptoristen is inmiddels internationaal: twee buitenlandse broeders hebben zich bij hen gevoegd. Dat is een tweede belangrijk punt: de kloostergemeenschappen van de toekomst zullen internationale gemeenschappen zijn, die de diversiteit van de wereldkerk dichtbij brengen. Een derde punt is: initiatieven als Nieuw Sion nodigen uit om na te denken over de juridische structuren van het kloosterleven. Het afleggen van eeuwige geloften heb ik, samen met Maarten Luther, theologisch altijd al bedenkelijk gevonden, maar ik vraag mij ook af of wij niet af moeten van het idee van een levenslange verbintenis. Het lijkt mij voor nogal wat jonge mensen een veel te hoge drempel, een stap waarvan zij de consequenties niet kunnen overzien, en de praktijk wijst uit dat toch nogal wat kloosterlingen hun gemeenschap verlaten nadat zij hun eeuwige professie hebben gedaan. Ik weet niet precies hoe dit probleem op te lossen is, maar mijn uitgangspunt is dat het kerkelijk recht de praktijk volgt en niet omgekeerd. Dus laten we eerst maar eens iets uitproberen, en dan wordt een passende juridische vormgeving daarvoor later vast wel gevonden. Ten slotte: het kloosterleven bestond al vóór de scheuring van de westerse en de oosterse kerk in 1054 en vóór de scheuring binnen de westerse kerk in de zestiende eeuw. Het is dus gemeenschappelijk erfgoed van de hele christelijke traditie. Het zou mooi zijn als de kloostergemeenschappen van de toekomst pioniers van de oecumene zouden kunnen zijn. Nu is het nog zo dat protestantse kandidaten die toetreden tot een kloosterorde, eerst rooms-katholiek moeten worden en dus het vormsel moeten ontvangen vóór zijn hun professie mogen doen. Ook op dit punt bieden de stadskloosters en gemeenschappen als Nieuw Sion een nieuw perspectief, en ook op dit punt moeten we ons niet te snel laten afschrikken door de beperkingen van het momenteel geldende kerkelijk recht. We hebben verspieders nodig van nieuw land, zoals Mozes twaalf verspieders vooruit stuurde om te zien of het beloofde land vruchtbaar was (Numeri 13-14). Kloosterlingen kunnen nu de verspieders zijn van de kerk van de toekomst.
Ik ben er van overtuigd dat kloostergemeenschappen een vitale bron van kerkelijk leven kunnen zijn. Kloosterspiritualiteit kan dienstbaar zijn aan de toekomst van kerk en wereld in het nieuwe tijdperk dat wij binnentreden, en wel als kloosters plekken zijn waar waakzame, wachtende vrouwen en mannen die elkaar niet hebben uitgezocht, het toch met elkaar uithouden, in het besef van gedeelde kwetsbaarheid en gedragen door dankbaarheid voor het feit dat wij door God aanvaard zijn, ondanks al onze zwakheden en onhebbelijkheden. Door het met elkaar uit te houden, heffen wij de lofzang van de liefde aan. Laten wij als zusters en broeders wezen voor elkaar: niet erop uit om de ander van ons eigen gelijk te overtuigen, maar in een poging om dienstbaar te zijn jegens elkaar en elkaar te bemoedigen in dit soms niet gemakkelijke bestaan, wachtend op de Komende. Dan hebben wij samen toekomst. En dan heeft ook de abdijgemeenschap van Berne toekomst, in welke vorm ook. Moge het zo zijn.
Wat een mooie en bemoedigende tekst; hartelijk dank daarvoor.
Ik heb wel nog een vraag: trouw is een van de wezenlijke eigenschappen van God zou ik denken en juist zo’n groot gemis in onze westerse maatschappij; hebben gemeenschappen/ordes hier niet ook een voorbeeld functie in? En hoe doen we dat in een tijd waarin mensen moeite hebben met een duurzaam commitment?
Lyke Florentinus Boiten, communautaire gemeenschap O.Z.100
Erg goed stuk
Congratulation to Peter Nissen for such a comprehensive and elaborate discourse on the future of Monasticism in Netherlands and Europe in General. Inconclusive, though ways and means to revive Religious life, the article on the occasion of Abt. Denis’ transfer from Berne is worth thought provoking. As I see the history of Europe from an Agrarian, Industrial to the modern I.T. revolution, the decline of Christianity and faith is self- evident. Readers should know it is the Agrarian society (Boor) of the 12th c. onwards, who missionaries the whole world and built magnificent Churches. The type of Education received to the Laity(Laos) coupled with the luxury of the Church led to various Revolutions like that of French Revolutions of 1789. Then the Reformations, Renascence. Philosophies of Secularism, Humanism, Christian Humanism , Atheisms etc. In the 21st century, the Abbey becomes the center of ‘Spirituality’. As the Article pose, today that too is irreverent. Now transition to ‘ clubs’ of ‘ Relational Association’. It is worthwhile to note that the very word ‘Religion’ derives from Latin ‘Relegarae’ which means to ‘relate’. Now ‘isolated or inter-related groups’ are possible based on ‘interests’. You see how our culture and history is ‘ unbuttoned like a cassock’ whose if one is missed from the button hole, you need to unbutton all. When your culture and history is ;subdued by another ‘dominant couture’ and thereby, you are enslaved, man will realize the importance ; of ‘being organized, institutionalized’. Eastern Europe was such a victim that today holds together with Church and family. France is being threatened with another dominant culture. Better late than never is the philosophy I would like . surely, ‘history would repeat itself’, but man has the sanity to prolong history. Probably that is meant by Pope Francis ” you can change epoch”. and ” don’t wait epoch to change you”. I wish the best of luck to my friend and confrere, Abt. Denis Henrickx at Tilburg.